Zonder ambtskledij
Muziek: Rolf Kramer, oktober 2010
Tekst: Bastiaan Steverink,
oktober 2010

Lied 95

 

De eikenhouten tafel blonk

met wildpaté en vijgpatrijs

Een eerste glas, een eerste klonk

met gasten mooi, voornaam en wijs

De gastvrouw wijst met groot gebaar

en ze spreekt gelijk een waterval

Men zegt: “Oh ja, ’t klopt, ’t is waar”

Aan mij gericht is nu dit bal

 

Maar ik sta verscheurd

ik weet niet wat gebeurt

Dacht hier gelukkig te zijn

maar ondanks de avond,

de gastvrouw, het eten, de wijn

voel ik een akelige pijn

 

Een kleine blik, een kleine lonk

de gasten dralen met geduld

Een tweede glas, een tweede klonk

en de borden zijn gevuld

De gasten zijn geamuseerd

maar ze reageren niet op mij

Mijn toespraak wordt al snel genegeerd

men richt zich op de lekkernij

 

En ik sta verscheurd

ik weet niet wat gebeurt

Dacht hier gelukkig te zijn

maar ondanks de avond,

de gastvrouw, het eten, de wijn

voel ik een akelige pijn

 

Nu crêpes suzette, en met een vonk

flambeert men dan de laatste gang

Een zesde glas, een zesde klonk

dit diner duurt mij te lang

Mijn zus ontsteekt een aria

maar ze richt haar ogen niet op mij

Ik voel me vanavond een paria

hier zit ik zonder ambtskledij

 

Ik had het me nooit voorgesteld

ik krijg nog net geen uitvaartsgeld

Een eervol feest voor mijn pensioen

brengt mij uit mijn goede doen

Ik dacht ooit belangrijk te zijn

ontegenzeggelijk de pijn

Ik ben nu een oud fossiel

getroffen in zijn achilleshiel

 

Want ik sta verscheurd

ik weet niet wat gebeurt

Dacht hier gelukkig te zijn

maar ondanks de avond,

de gastvrouw, het eten, de wijn

voel ik, voel ik een akelige pijn