De stroom

Muziek/tekst: Rolf Kramer, september 2009
Lied 71

 

De man zit aan de stroom

’t water weerspiegelt zijn gezicht

hij voelt zich verraden door het licht

dat soms donker leek

 

Dan ziet hij haar staan

een dame aan de overkant

ze fluistert:

“kom verder

verder naar de rand van de stroom

en vergeet je verlangens

nog altijd onvervuld

kom maar mee

wees geduldig

zorgvuldig verliezen is een deugd

drink je nieuwe jeugd

spring en ga maar zwemmen

naar de overkant

‘k wacht met smart”


De nacht kent vele mooie woorden

en geween van jaren her

de prachtigste mineurakkoorden

en de oever lijkt zo ver

’t Leven was niet altijd slecht

’t voelde soms gewoon zo onoprecht

 

De man ziet wij zij is

de dood als een wonderschone vrouw

hij denkt aan zijn eega in de rouw

zijn dood wordt haar gemis

 

De vrouw wenkt hem opnieuw

hij voelt aan vandaag te moeten sterven

zijn ziel breekt aan scherven

als hij dan echt duikt

in de stroom

hij vergeet zijn verlangens

nog altijd onvervuld

zwemt hij door

wil verdrinken

en zinken in een stroom van tijd

die naar dieptes leidt

Dan vlak voor hij de overkant raakt

wordt het zwart

om hem heen

  

De nacht kent vele mooie woorden

en geween van jaren her

de prachtigste mineurakkoorden

en de oever lijkt zo ver

’t Leven was niet altijd slecht

’t voelde soms gewoon zo onoprecht

 

De man ligt aan de stroom

zijn ogen doet hij maar weer open
hij denkt nog: wat een mooie droom