Orpheus
Muziek/tekst: Rolf Kramer, februari 2011
Lied 102
De dag dat Eurydike werd gebeten
door een adder dromt nog door zijn hoofd
Na haar dood kon hij haar nooit vergeten
zo gruwelijk van haar levenslust beroofd
Hij zag haar ten onder gaan
zijn geliefde die hij diep beminde
Hij wilde haar toen achterna
hij zwoer dat hij haar op een dag zou vinden
’t Schimmenrijk was anders dan hij had gedacht
maar hij droeg geen angst in zijn gebroken hart
Persephone en Hades hadden hem verwacht
zij zaten op hun tronen groot en zwart
Orpheus zei: “Toe oordeel niet
te snel, ik wil mijn Eurydike terug”
Hij greep zijn lier en zong haar lied
de doden en de goden zwegen watervlug
“Eurydike, liefste lieve,
waarom ging jij heen?
Jouw dagen in het licht vervagen
ik ben zo alleen
Ik kan van jou houden
tot het eind van onze tijd
als ik jou bevrijd
Lieve Goden, hoe is het
met uw menslievendheid?”
De goden, diep ontroerd, dachten: dit is divien
ze besloten tot het halen van zijn vrouw
maar meldden hem daarbij dat hij haar niet mocht zien
tot hij ’t schimmenrijk met haar verlaten hebben zou
Al snel nadat hun tocht begon
werd Orpheus’ hartstocht zijn eega fataal
Hij keek naar haar, en hij bezon wel
maar was te laat, zij stierf toen voor de tweede maal
De Styx voerde haar levensloze lichaam van hem weg
en Orpheus was alleen