Narcissus
Muziek/tekst: Rolf Kramer, januari 2011
Lied 100
Hij had volle lippen en diepe ogen
mooi als niet zou moeten mogen
Zijn gouden krullen die waaiden welig
eenieder werd van hem overspelig
Hij voldeed aan elk schoon cliché
en daarom dacht men: hij is blasé
maar weinig was echter minder waar
Narcissus vond de mensen maar raar
Want hij was juist doodsbang
voor de anderen
bang voor de mensen om hem heen
bang voor iedereen
Hij wilde maar jagen
hij had genoeg aan zichzelf alleen
Op een dag werd een nimf verliefd
haar naam was Echo, “Toe alsjeblieft zeg,”
dacht zij, “Laat hem van mij gaan houen,
saam wil ik wel een nestje bouwen”
Maar hij keek niet eens naar haar om
ze voelde zich erg gekwetst en stom
Dan doe je tegen zo’n man zo aardig
en gedraagt hij zich eigenaardig
Maar hij was juist doodsbang
voor de anderen
bang voor de mensen om hem heen
bang voor iedereen
Hij wilde maar jagen
hij had genoeg aan zichzelf alleen
De afwijzing die maakte Echo bleek en ziek
zij werd zelfs doorschijnend na een tijd
’t Enige dat overbleef, dat was haar stem
haar gedaante stierf in eenzaamheid
Aphrodite kon niet accepteren
dat zo’n jongen het niet kon deren
dat een meisje voor hem moest sterven
Jacht liet hij niet door haar bederven
De godin vond het tijd voor pijn
zij liet hem dan op zichzelf verliefd zijn
Hij wist niet wat hem overkwam toen
hij wilde van zichzelf een zoen
Hij was juist doodsbang
voor de anderen
bang voor de mensen om hem heen
bang voor iedereen
Hij wilde wel vrijen
en had genoeg aan zichzelf, oh ja!
Narcissus keek in ’t heldere water
denkend aan al ’t moois van later
Hij zou zich aan zichzelf gaan wijden
en zichzelf met een kus bevrijden
Hij boog voorover om zich te kussen
zijn verlangen wat af te blussen
hij viel voorover en hij verdronk
terwijl hij met zijn spiegelbeeld zonk
Maar wat van alles ’t meeste boeide
is dat toen een bloemetje bloeide
bij de oever waar hij van viel
die arme, mooie, verliefde ziel
’t was een narcisje!