Een schip met zwarte zeilen
Muziek/tekst: Rolf Kramer, februari 2011
Lied 103

 

Koning Aigeus had een zoon, sterk en groot

een held die de mensen hielp in tijd van nood

Nu koning Minos om een offer vroeg

voor zijn minotaurus, dacht Theseus -de zoon-:

ja, nu is het genoeg!

 

Als zeven jongens, zeven meiden

als maaltijd zouden dienen

voor zijn beest in het labyrint

zou Minos niet gaan strijden

Athene wel ontzien en

hij wist nog niet van Aigeus’ kind

 

Een schip met zwarte zeilen

voer weg van Athenes kust

met veertien jonge mensen aan boord

Theseus zou het reilen

want hij zou de minotaurus gaan verslaan

oh ja, op Kreta

 

Toen Theseus vertrok, zei zijn vader tot hem

met een brok in zijn keel en een barst in zijn stem:

“Hijs als je terugkomt een zeil, wit en schoon,

eer het schip aanmeert, weet ik van het leven,

de dood van mijn zoon”

 

“Dat zal ik doen, mijn lieve vader,”

sprak Theseus overmoedig,

“mij wacht niet op Kreta de dood”

Hij liep toen naar de kade

betrad ’t schip koelbloedig

maar zijn voeten, ze voelden als lood

 

Een schip met zwarte zeilen

voer weg van Athenes kust

met veertien jonge mensen aan boord

Theseus zou het reilen

want hij zou de minotaurus gaan verslaan

oh ja, op Kreta

 

(Parlando)

 

Hij zat in Athene, ver weg op zijn troon,

Aigeus, bevreesd om het lot van zijn zoon

Elke dag keek hij van een hoge rots

naar de schepen op zee, hopend op een glimp

van zijn zoon, zijn grote trots

 

Hij zag het schip en werd erg bang

’t had nog altijd zwarte zeilen

hij voelde: elk sprankje hoop zonk

Een traan liep langs zijn wang

en de meters leken mijlen

toen hij daar sprong en zich verdronk

 

Een schip met zwarte zeilen

kwam ’s avonds in Athene aan

met veertien jonge mensen aan boord

Theseus zou het reilen

en hij heeft dat met verve ook gedaan

Helaas had hij de zwarte zeilen niet afgehaald

op Kreta